Wilmar Taal had als puber een indrukwekkende ufo-ervaring in zijn woonplaats Koog aan de Zaan en raakte daardoor in de ban van het fenomeen. Hij was ervan overtuigd dat de aarde bezocht werd door buitenaardse wezens. Wanneer hij Cultuurwetenschappen gaat studeren, valt hij van zijn geloof door de colleges Wetenschapsleer.
Taal verandert in een scepticus, maar blijft wel in het ufo-fenomeen geïnteresseerd, maar met een andere insteek: ufo’s zijn voornamelijk een cultureel fenomeen en het onderzoek ernaar wordt dan ook door de omringende cultuur beïnvloed. Amerikaanse onderzoekers gaan anders te werk, met andere veronderstellingen, dan hier in de Lage Landen (Nederland en België).
Hoe de onderzoekers in de Lage Landen te werk gaan, dat is de focus van het recent verschenen boek van Taal, Kan ik hier een UFO melden? dat in eigen beheer is uitgegeven, maar gewoon via de boekhandel te bestellen is.
Vermakelijk
Het is een uiterst vermakelijk boek geworden dat, ondanks de omvang van rond de 400 pagina’s, leest als een trein. Let wel: het is geen boek over ufo’s, maar over het onderzoek naar ufo’s, of nog beter: het is een boek over onderzoekers en schrijvers vanaf de jaren 50 tot nu toe.
De eerste vijf hoofdstukken is een soort geschiedschrijving van het Nederlandse en Belgische ufo-onderzoek vanaf de jaren 50 tot vandaag. Niet alleen komen alle toonaangevende organisaties, personen en websites aan de orde, maar ook laat hij fraai zien hoe het internet in de jaren 90 het ufo-onderzoek compliceerde.
Hoofdstukken 6 tot en met 8 behandelen vervolgens een aantal Nederlandse ufo-casussen. Maar opnieuw: het gaat niet zozeer om de casussen zelf, zoals de waarnemingen boven Soesterberg of Deelen, graancirkels en het mysterieuze ‘gat van Wormer’, of de mysterieuze rolveger-mannetjes die Ann Dolphijn uit Uden in het holst van de nacht ziet rondwandelen. Nee, het gaat Taal om de manier waarop onderzoekers met deze casussen aan de gang gingen.
Voor wie net als ik is opgegroeid met de boeken van bijvoorbeeld Hans van Kampen en Julien Weverbergh, is dit boek een feest van herkenning. Taal schrijft met een onverhuld sardonisch genoegen, wanneer hij Van Kampen of Weverbergh op fouten en inconsistenties kan betrappen, of wanneer hij complotdenkers en oplichters als Robbert van den Broeke, Anton Teuben, Coen Vermeeren of Bart Uytterhaegen genadeloos neersabelt.
Hoofdstuk 9 gaat in op de metafysische dimensie van het ufo-onderzoek. Daarin gaat het over contactees in Nederland, en over religieuze en parapsychologische invalshoeken. Hoofdstuk 10 behandelt de Nederlandse auteurs die in het spoor van o.a. Von Däniken en Sitchin ufo’s zien als een oeroud fenomeen.
Fouten
Ten slotte sluit hoofdstuk 11 het boek af met een beschouwing over de toekomst van ufo-onderzoek in de Lage Landen. Taal is pessimistisch: zolang ufo-onderzoekers een bepaalde hypothese ‘aanhangen’ (zoals hij het verwoordt), zal het onderzoek niet ver komen. Maar Taal lijkt wel overtuigd van de realiteit van ufo’s. Hoewel hij op verschillende plekken suggereert dat ufo’s altijd een aardse verklaring zullen hebben, meent hij wel dat onbevooroordeeld onderzoek naar het verschijnsel nodig is, omdat dit wellicht toch nieuwe kennis kan opleveren.
De lezer zou nu kunnen denken dat ik best enthousiast ben over het boek en misschien zelfs dat ik het een goed boek vind. Dat ik enthousiast ben over het boek, dat klopt. Maar zeker niet omdat het een goed boek is. Want dat is het helaas niet.
Niet alleen bevat het talloze taal- en stijlfouten (zoals helaas het geval is met de meeste boeken die in eigen beheer worden uitgegeven), waarbij ik me vooral heb geërgerd aan de talloze d/t-fouten. Bovendien is Taal zeer slordig met bronvermeldingen, en zijn er de talloze feiten die hij opsomt, samenvattingen en reconstructies die hij geeft, die gewoon onjuist zijn.
Een voorbeeld: hoewel hij mijn boek over de casus Gorredijk kent en op verschillende plaatsen aanhaalt, baseert hij zijn beknopte reconstructie van deze casus op een uitgave van NOBOVO (die zich weer baseerde op een artikel van Geert Meijer). Taal benoemt dan ook een aantal zaken als feit waarvan ik in mijn boek heb laten zien dat die onjuist zijn. Verder noemt hij op p. 151 Theo Haverkamp een ‘journalist’, terwijl Haverkamp in die tijd een schooljongen was en een van de ooggetuigen van de Gorredijkse ufo-golf. (Theo Jongedijk was een journalist die in die tijd met Hans van Kampen naar Gorredijk afreisde om verslag te doen van de Gorredijkse ufo-golf.)
Echter, de meest onzinnige uitspraak van het boek is in mijn ogen te vinden op pagina 391, waar hij het verschil schetst tussen de Belgische en Nederlandse benadering:
Het verschil tussen Bram Roza, Alex Griffioen en Taede A. Smedes enerzijds en Frederick Delaere en Wim van Utrecht anderzijds, is dat de Nederlanders zich er niet voor schamen een meer exotische theorie aan te hangen met betrekking tot de oorzaak van het ufo-fenomeen, terwijl de Belgen juist meer met twee voeten op de grond willen blijven. Het erop nahouden van “exotische theorieën” hoeft overigens geen beletsel te zijn: talloze wetenschappers zijn christenen, terwijl hun onderzoeksgebied soms lijnrecht tegen hun geloof ingaat. (p. 391)
Je kunt van alles zeggen, maar niet dat Bram, Alex en ikzelf ‘exotische theorieën’ aanhangen. Dat toont Taal in zijn boek ook nergens aan. Integendeel, hij laat Bram Roza verschillende malen aan het woord (via citaten uit interviews), waarbij die laatste aangeeft geen idee te hebben wat er achter het ufo-fenomeen zit, maar wel open te staan voor verschillende hypothesen. Ikzelf sta er precies zo in: of ufo’s een buitenaardse herkomst hebben of niet, ik heb geen idee!
Dat je de mogelijkheid van verschillende hypothesen openhoudt, is niet hetzelfde als een ‘exotische theorie aanhangen’. Bovendien: juist de veronderstelling – die ‘de Belgen’ blijken te koesteren – dat ufo’s een aards fenomeen moeten zijn en verklaard zouden kunnen worden, mits er voldoende gegevens beschikbaar zouden zijn, lijkt mij van een hoog dogmatisch gehalte getuigen.
Faire oordelen
Er is dus inhoudelijk flinke kritiek op Taals boek te geven. Daarmee zou je misschien kunnen concluderen dat ik dit een slecht boek vind. En precies dat wil ik dus óók niet zeggen, en wel omdat Taal, ondanks soms alle retoriek, fair is in zijn oordelen. Het citaat hierboven over het aanhangen van exotische theorieën is een uitzondering.
Taal geeft over het algemeen afgewogen oordelen, en gezien zijn sceptische instelling (zoals hij die aan het begin van het boek weergeeft), was ik bang dat het boek vooral bedoeld was om te debunken. Dat is dus geenszins het geval. (Wel is het zo dat hij de neiging heeft om de sceptische ufo-onderzoeker Wim van Utrecht in diens oordelen te volgen; Van Utrecht heeft een sterke invloed op het boek gehad, geeft Taal in het nawoord toe.)
Sterker nog, de laatste pagina’s van het boek zijn te lezen als een pleidooi voor meer en diepgravender ufo-onderzoek! Eigenlijk zou er een mecenas moeten zijn, schrijft Taal, die geld geeft voor gedegen ufo-onderzoek zonder direct iets terug te verwachten. Je weet immers niet óf onderzoek naar ufo’s iets oplevert, het is een gok, en dat maakt het juist zo spannend. Maar áls je iets vindt, zou dat revolutionaire wetenschap kunnen opleveren. Hier kan ik alleen maar ‘amen!’ op zeggen.
Haalbaar
Waarom ben ik dan ondanks al die kritische opmerkingen uiteindelijk toch enthousiast over dit boek? Dat heeft ermee te maken dat van Taals boek veel te leren valt, en in het bijzonder dit: dit boek geeft een fraaie blauwdruk van een academische (cultuur)geschiedenis van het Vlaamse en Nederlandse ufo-onderzoek! Hij laat zien hoe zo’n onderzoek eruit zou kunnen zien en wat erin zou moeten zitten.
Toen ik dit boek uit had, dacht ik: ik zou willen dat er een mecenas op zou staan die mij geld zou bieden, zodat ik mijn aanstelling aan de universiteit (tijdelijk) vaarwel zou kunnen zeggen en de volledige vrijheid zou krijgen om het onderzoek waar Taal hier de blauwdruk voor geeft, volgens academische spelregels te herhalen, te verdiepen en uit te breiden.
Taal beklaagt zich in dit boek over het gebrek aan resultaat dat het ufo-onderzoek in de Lage Landen heeft opgeleverd. Ik ben het zeker niet met die klaagzang eens. We weten weliswaar nog altijd niet wat ufo’s zijn, maar ondertussen laat Taals boek zien dat het ufo-onderzoek in de Lage Landen volwassen is geworden! Natuurlijk zijn er complotdenkers als Teuben, Vermeeren en Uytterhaegen, maar Taal laat ook zien dat die flapdrollen de fringe bewonen, terwijl de mainstream media steeds vaker de serieuze ufo-meldpunten in Nederland en België weten te vinden. Dat is toch wel degelijk winst!
Kortom: wat Taal met zijn boek laat zien, is dat een geschiedenis van het ufo-onderzoek in de Lage Landen, mits goed uitgevoerd, relevant en interessant is vanuit cultuurhistorisch oogpunt, maar ook dat het bestuderen van ufo-onderzoek tegelijkertijd inhoudt dat je het ufo-fenomeen in de Lage Landen zelf bestudeert. Het bestuderen van het onderzoek, is tegelijkertijd het bestuderen van het fenomeen zelf!
En dan komt daar nog een derde aspect bij: onderzoekers werken nooit in een vacuüm. Taal laat mooi zien hoe tijdsbeelden weerspiegeld worden in de denkbeelden van de onderzoekers (bijvoorbeeld de atoomdreiging in het boek van de Nederlandse ‘contactee’ Stefan Denaerde). Door dus het ufo-onderzoek te bestuderen, bestudeer je ook de ideeën die er in de samenleving op een bepaalde tijd en plaats rondzingen. Wat wil je nog meer?
Zo’n onderzoek is momenteel goed haalbaar. Ik kan me zelfs voorstellen dat je één of meerdere promovendi op zo’n project zou zetten. Veel van de oudere literatuur is via antiquariaten nog goed te verkrijgen. Bovendien zijn een heel aantal van de hoofdrolspelers nog in leven, zodat die nog als bron kunnen fungeren. Nu kan het nog! Taals boek laat zien dat zo’n geschiedenis haalbaar is en waardevol voor de toekomst.
Wie pakt die hint op?